En hij zal zijn een wilde ezel van een mens; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen tegenover al zijn broeders.
Genesis 16 : 12
Iemand een ezel noemen, is niet echt een compliment. Toch kan een dier een voorbeeld zijn voor een mens. Hoeveel spreekwoorden hebben we over dieren? Sterk als een olifant. Glad als een aal. En hier, een woudezel van een mens.
Ismaël is de zoon van Abram en Hagar. Hij is de halfbroer van Izak, want hij had een andere moeder. Abram en Saraï wachtten niet totdat God hun de beloofde zoon gaf. Hagar was de slavin van Saraï en zij gaf Abram wel een zoon. Zo ging dat in die tijd.
Maar Hagar was en bleef een slavin (Genesis 16:4). Toch beloofde God ook aan Hagar en Ismaël dat hij tot een groot volk zal worden*. Maar niet als erfgenaam van zijn vader Abram (Genesis 16:9-10). Toen Ismaël geboren werd, bleef hij een slaaf. Zo was de wet.
Een woudezel is een wilde ezel. Schuw en moeilijk te temmen. Ismaël is ook een wildeman en moeilijk te temmen. Toen hij dertien jaar was, werd Izak, de zoon van de belofte, geboren. Omdat Ismaël Izak pestte, werd hij door Abram met zijn moeder Hagar weggestuurd (Genesis 21:9-13). Wat een ezel, hè?!
In het Nieuwe Testament wordt Hagar vergeleken met de wet (Galaten 4:21-24). Ismaël ging tegenover zijn broers wonen. De wet staat tegenover de belofte:
De wet van God | De belofte van God |
Betaal zelf je schuld aan God | Jezus betaalt voor jou |
Doe dat en leef | Geloof dat en leef |
Wees geen woudezel!
* Ismaël betekent: God hoort