Wat denk je van de Messias? Dat is de kernvraag van het Evangelie. (Matt. 22:42)
Het christendom is geen levensfilosofie of een ideologie, maar het gaat om de relatie.
De laatste hoofdstukken van Mattheus lezen als ware het een tragedie. Onvermijdelijk gaat Jezus zijn dood tegemoet. Onvermijdelijk ja, maar bewust. In H20 bereidt Hij zijn discipelen voor op wat komen gaat. Dat Hij moet lijden en sterven. Hij spreekt ook tegen de omstanders en tegen de leiders van het volk. In gelijkenissen, dat wel, maar die leiders weten maar al te goed wie er aangesproken worden. Het thema is steeds hetzelfde: het Koninkrijk komt en is nu. Jezus ontmoet echter vooral afwijzing (Matt 20:45,46). Daarom spreekt Hij over de bruiloft en de genodigden (H22).
Die genodigd worden, komen niet.
Die komen, worden genodigd.
Een bruiloftskleed is echter wel noodzakelijk.
Zijn onderwijs onderweg naar Jeruzalem en in Jeruzalem zelf is één proclamatie: Ik ben de beloofde Messias, de beloofde Koning. Het Koninkrijk is nabij gekomen. Kom tot Mij! Of het nu in gesprek met Zijn discipelen is, met omstanders, in gelijkenissen of in antwoorden op strikvragen. Jezus’ spreken is alle reden voor de leidslieden om Jezus op zijn woorden te vangen. Kunnen ze Hem op zijn woorden vangen, dan zijn Jezus’ daden ook krachteloos. Ze verzinnen strikvragen en het is de moeite waard om die vragen en antwoorden te onderzoeken. Er valt namelijk een lijn in te ontdekken. Laten we de situaties eens doornemen.
Situatie 1:
De farizeeën sturen hun discipelen. Ze gaan dus niet zelf. Die discipelen vlijen de Meester: U bent objectief. U kijkt niet naar de persoon. We hebben een vraag. Moeten we belasting betalen? Belasting aan de bezetter van het land. Als het antwoord nee is, dan hebben ze een reden om Jezus als revolutionair aan te pakken (of te volgen!). Is het antwoord ja, dan kan Hij geen echte Jood zijn.
Het antwoord is geniaal. Wie staat er op een belastingpenning? De keizer! Dan is het dus van de keizer en krijgt hij wat hem toekomt.
Het gaat hier om de wetten van de overheid. Die wetten moeten dus gehoorzaamd worden, zolang deze niet strijden met de wetten van het Koninkrijk (Hand 5:29).
De reactie van de omstanders? Verwondering!
Situatie 2:
Dit keer komen de Sadduceeën. Zij zeggen dat er geen opstanding uit de doden is en komen aan met de wet van Mozes. Deze wet zegt dat als een man kinderloos sterft, zijn broer de opdracht heeft om kinderen bij de weduwe te verwekken. Dus met haar te trouwen. Logisch natuurlijk dat de vraag opgeroepen wordt met wie de vrouw na de opstanding getrouwd zal zijn. De Sadduceeën doen het gelijk goed: er waren 7 broers. Dat het een strikvraag is, blijkt uit vers 34.
Het huwelijk is een instelling van God en Mozes heeft op de Sinaï vele wetten voor het dagelijks leven en de godsdienstige ceremoniën gekregen. Het gaat hier dus om een wet van Mozes. Het antwoord van Jezus is duidelijk: jullie kennen noch het Woord, noch de kracht van God, de ‘dunamin’ (Gr.).
Dezelfde kracht ging uit van Jezus en genas de vrouw die de vloed van het bloed had en Hem aanraakte. Bovennatuurlijk kracht. Ja, Jezus is de kracht Zelf (1 Kor 1:24), Hij is de Hogepriester naar de ordening van Melchizedek, (niet naar de wet van het vleselijke gebod, maar naar de kracht van de onvergankelijkheid, Hebr 7:16).
De Sadduceeën begrepen dus niets van het Woord (wet en de profeten), noch van de Messias. Het vraagt dan ook ‘bovennatuurlijk, onvergankelijk denken’ om te bedenken dat er in de hemel geen huwelijken meer zijn. Het huwelijk behoort bij het vergankelijk leven. Het wordt in het NT het beeld van Christus en Zijn gemeente genoemd. Opnieuw wordt een relatie aan de kaak gesteld.
De reactie: verslagenheid. De schare is verslagen over Zijn leer (zijn onderwijs, didachè). Hij spreekt als Degene die de macht heeft (Mark 1:22).
Situatie 3:
Nu ook de Sadduceeën de mond is gestopt, is het tijd dat de Farizeeën zelf Jezus ‘aanpakken’. Dit keer gaat het niet over een overheidswet, of een wet van Mozes, maar over de 10 geboden zelf. De universele wet. Welk gebod staat er bovenaan? Ja, dat was de instelling van de Farizeeën. Zij maakten wetten die ze het volk oplegden en die ze boven de wet van God stelden.
Wat doet Jezus?
Hij geeft de samenvatting van de wet: liefde! Hij legt de vinger bij het hart, bij de relatie. Doen vanuit lief hebben.
Deze samenvatting van de wet was waarschijnlijk niet onbekend in Israël. In Lukas wordt deze samenvatting namelijk door een Schriftgeleerde uitgesproken. God liefhebben en de naaste als jezelf. Dat is de hele wet, de rest is uitleg.
De relatie met de overheid, tussen man en vrouw en de relatie met God en de naaste. Zijn er nog andere relaties te verzinnen?
Dan is het echter de beurt van de Heere Jezus. Wat dunkt u van de Christus? Wiens Zoon is Hij?
Hij is Davids Zoon, zo luidt het antwoord van de Farizeeën. Het Griekse woord ‘huios’ duidt op een waardigheid, niet de afstamming of afhankelijkheid. De waardigheid van de erfgenaam, van David: de Geliefde.
Je hoort de echo van Bartimeus (H20): Jezus, Zoon van David, ontferm U over mij! Of van de kinderen in de tempel (H21). De Farizeeën kunnen weten dat Jezus de beloofde Messias is. Anderen zeggen het ook!
Maar! Hoe zegt David dan: “De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten”. Hoe kan de Messias Davids Zoon zijn en tegelijk door hem Heere genoemd worden? Hier haalt de Heere Jezus Psalm 110 aan. Ook dat is niet voor niets, want het is een psalm die een profetie voor de toekomst is, maar het voert te ver om deze hier te behandelen. Het is ook duidelijk dat Jezus hier wijst op zijn natuur: God & Mens!
De reactie: zwijgen.
Het volk hoorde hem graag, maar de Farizeeën en Schriftgeleerden verstomden (vs 46).
Er valt ook niet veel meer te zeggen als Jezus in H23 het zevenvoudig wee over de Farizeeën uitspreekt.
Huiveringwekkend en indrukwekkend.
Een ‘laatste oproep’ aan Jeruzalem klinkt: och, wilden jullie maar… (23:37)
Geen onkunde of onmacht. Nee, onwil. Dat is het.
Als wij, mensen, vrij zijn om te kiezen, waarom willen wij dan toch steeds het verkeerde kiezen?
Jij ook?
God wil een relatie met jou. Hij roept je. (Joh 7:37)
Nog een kleine tijd en Jezus komt terug. Als het volk Israël zal zeggen: “Gezegend is Hij, Die komt in den Naam des Heeren!” (23:39). Geloof het of niet: alle oog zal Hem zien (Openb. 1:7). Dan hangt het van de relatie af hoe Zijn oog naar jou kijkt.
Wat denk je van de Messias? Dat is de kernvraag van het Evangelie.
Het christendom is geen levensfilosofie of een ideologie, maar het gaat om de relatie.
De laatste hoofdstukken van Mattheus lezen als ware het een tragedie. Onvermijdelijk gaat Jezus zijn dood tegemoet. Onvermijdelijk ja, maar bewust.
In H20 bereidt Hij zijn discipelen voor op wat komen gaat. Dat Hij moet lijden en sterven. Hij spreekt ook tegen de omstanders en tegen de leiders van het volk. In gelijkenissen, dat wel, maar de leiders weten maar al te goed wie er aangesproken worden. Het thema is steeds hetzelfde: het Koninkrijk komt en is nu. Jezus ontmoet echter vooral afwijzing (Matt 20:45,46). Daarom spreekt Hij over de bruiloft en de genodigden (H22).
Die genodigd worden, komen niet.
Die komen, worden genodigd.
Een bruiloftskleed is echter wel noodzakelijk.
Zijn onderwijs onderweg naar Jeruzalem en in Jeruzalem zelf is één proclamatie: Ik ben de beloofde Messias, de beloofde Koning. Het Koninkrijk is nabij gekomen. Kom tot Mij! Of het nu in gesprek met Zijn discipelen is, met omstanders, in gelijkenissen of in antwoorden op strikvragen. Jezus’ spreken is alle reden voor de leidslieden om Jezus op zijn woorden te vangen. Kunnen ze Hem op zijn woorden vangen, dan zijn Jezus’ daden ook krachteloos. Ze verzinnen strikvragen en het is de moeite waard om die vragen en antwoorden te onderzoeken. Er valt namelijk een lijn in te ontdekken. Laten we de situaties eens doornemen.
Situatie 1:
De farizeeën sturen hun discipelen. Ze gaan dus niet zelf. Die discipelen vlijen de Meester: U bent objectief. U kijkt niet naar de persoon. We hebben een vraag. Moeten we belasting betalen? Belasting aan de bezetter van het land. Als het antwoord nee is, dan hebben ze een reden om Jezus als revolutionair aan te pakken (of te volgen!). Is het antwoord ja, dan kan Hij geen echte Jood zijn.
Het antwoord is geniaal. Wie staat er op een belastingpenning? De keizer! Dan is het dus van de keizer en krijgt hij wat hem toekomt.
Het gaat hier om de wetten van de overheid. Die wetten moeten dus gehoorzaamd worden, zolang deze niet strijden met de wetten van het Koninkrijk (Hand 5:29).
De reactie van de omstanders? Verwondering!
Situatie 2:
Dit keer komen de Sadduceeën. Zij zeggen dat er geen opstanding uit de doden is en komen aan met de wet van Mozes. Deze wet zegt dat als een man kinderloos sterft, zijn broer de opdracht heeft om kinderen bij de weduwe te verwekken. Dus met haar te trouwen. Logisch natuurlijk dat de vraag opgeroepen wordt met wie de vrouw na de opstanding getrouwd zal zijn. De Sadduceeën doen het gelijk goed: er waren 7 broers. Dat het een strikvraag is, blijkt uit vers 34.
Het huwelijk is een instelling van God en Mozes heeft op de Sinaï vele wetten voor het dagelijks leven en de godsdienstige ceremoniën gekregen. Het gaat hier dus om een wet van Mozes. Het antwoord van Jezus is duidelijk: jullie kennen noch het Woord, noch de kracht van God, de ‘dunamin’ (Gr.).
Dezelfde kracht ging uit van Jezus en genas de vrouw die de vloed van het bloed had en Hem aanraakte. Bovennatuurlijk kracht. Ja, Jezus is de kracht Zelf (1 Kor 1:24), Hij is de Hogepriester naar de ordening van Melchizedek, (niet naar de wet van het vleselijke gebod, maar naar de kracht van de onvergankelijkheid, Hebr 7:16).
De Sadduceeën begrepen dus niets van het Woord (wet en de profeten), noch van de Messias. Het vraagt dan ook ‘bovennatuurlijk, onvergankelijk denken’ om te bedenken dat er in de hemel geen huwelijken meer zijn. Het huwelijk behoort bij het vergankelijk leven. Het wordt in het NT het beeld van Christus en Zijn gemeente genoemd. Opnieuw wordt een relatie aan de kaak gesteld.
De reactie: verslagenheid. De schare is verslagen over Zijn leer (zijn onderwijs, didachè). Hij spreekt als Degene die de macht heeft (Mark 1:22).
Situatie 3:
Nu ook de Sadduceeën de mond is gestopt, is het tijd dat de Farizeeën zelf Jezus ‘aanpakken’. Dit keer gaat het niet over een overheidswet, of een wet van Mozes, maar over de 10 geboden zelf. De universele wet. Welk gebod staat er bovenaan? Ja, dat was de instelling van de Farizeeën. Zij maakten wetten die ze het volk oplegden en die ze boven de wet van God stelden.
Wat doet Jezus?
Hij geeft de samenvatting van de wet: liefde! Hij legt de vinger bij het hart, bij de relatie. Doen vanuit lief hebben.
Deze samenvatting van de wet was waarschijnlijk niet onbekend in Israël. In Lukas wordt deze samenvatting namelijk door een Schriftgeleerde uitgesproken. God liefhebben en de naaste als jezelf. Dat is de hele wet, de rest is uitleg.
De relatie met de overheid, tussen man en vrouw en de relatie met God en de naaste. Zijn er nog andere relaties te verzinnen?
Dan is het echter de beurt van de Heere Jezus. Wat dunkt u van de Christus? Wiens Zoon is Hij?
Hij is Davids Zoon, zo luidt het antwoord van de Farizeeën. Het Griekse woord ‘huios’ duidt op een waardigheid, niet de afstamming of afhankelijkheid. De waardigheid van de erfgenaam, van David: de Geliefde.
Je hoort de echo van Bartimeus (H20): Jezus, Zoon van David, ontferm U over mij! Of van de kinderen in de tempel (H21). De Farizeeën kunnen weten dat Jezus de beloofde Messias is. Anderen zeggen het ook!
Maar! Hoe zegt David dan: “De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten”. Hoe kan de Messias Davids Zoon zijn en tegelijk door hem Heere genoemd worden? Hier haalt de Heere Jezus Psalm 110 aan. Ook dat is niet voor niets, want het is een psalm die een profetie voor de toekomst is, maar het voert te ver om deze hier te behandelen. Het is ook duidelijk dat Jezus hier wijst op zijn natuur: God & Mens!
De reactie: het volk hoorde hem graag, maar de Farizeeën en Schriftgeleerden verstomden (vs 46).
Er valt ook niet veel meer te zeggen als Jezus in H23 het zevenvoudig wee over de Farizeeën uitspreekt.
Huiveringwekkend en indrukwekkend.
Een ‘laatste oproep’ aan Jeruzalem klinkt: och, wilden jullie maar… (23:37)
Geen onkunde of onmacht. Nee, onwil. Dat is het.
Als wij, mensen, vrij zijn om te kiezen, waarom willen wij dan toch steeds het verkeerde kiezen?
Jij ook?
God wil een relatie met jou. Hij roept je.
Nog een kleine tijd en Jezus komt terug. Als het volk Israël zal zeggen: “Gezegend is Hij, Die komt in den Naam des Heeren!” (23:39). Geloof het of niet: alle oog zal Hem zien. Dan hangt het van de relatie af hoe Zijn oog naar jou kijkt.