13 En Hij was daar in de woestijn veertig dagen en werd verzocht door de satan; en Hij was bij de wilde dieren, en de engelen dienden Hem.
Markus 1
In het kleuterliedje over Roodkapje zingen we: in het bos zijn de wilde dieren. Daar moet je voor oppassen! Ook in de woestijn zijn wilde dieren. De schaapherder David moest het opnemen tegen een leeuw en tegen een beer om zijn kudde te beschermen (1 Sam. 17:37). In de tijd van Jezus leefden er daarnaast ook hyena’s, jakhalzen, en panters.
In het Grieks – de taal van het Nieuwe Testament – staat er het woordje therion. Dat betekent een wild, verscheurend beest. Een enkele keer wordt er een giftig beest mee bedoeld. Zo beet een slang (therion) in de hand van Paulus, maar Paulus schudde de slang van zich af en gooide deze in het vuur. Bij de omstanders verwierf hij daarmee diep ontzag, zelfs een goddelijke status (Hand. 28).
De woestijn is het beeld van de wereld. Een troosteloze plaats. De plaats waar de satan heer en meester is. De woonplaats van de jagers. Zo noemen wij soms iemand ‘een beest van een mens’. Ja, mensen kunnen beestachtig, duivels, handelen. Jezus was bij de wilde dieren. Markus is de enige evangelist die dit schrijft. Alsof Markus onderstreept: de woestijn was levensgevaarlijk.
Zie je welke ontzagwekkende verzoeking de Heiland doormaakte? Niets menselijks was Hem vreemd. “Want wij hebben geen Hogepriester Die geen medelijden kan hebben met onze zwakheden, maar Een die in alles op dezelfde wijze als wij verzocht is, maar zonder zonde” (Hebr. 4:15). Wees dus niet bang voor de wilde dieren.