En het gebeurde na deze dingen dat God Abraham op de proef stelde. Hij zei tegen hem: Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik.
Hij zei: Neem toch uw zoon, uw enige, die u liefhebt, Izak, ga naar het land Moria, en offer hem daar als brandoffer op een van de bergen die Ik u noemen zal.
Toen stond Abraham ’s morgens vroeg op, zadelde zijn ezel, nam twee van zijn knechten met zich mee, en Izak, zijn zoon. Hij kloofde hout voor het brandoffer, stond op en ging naar de plaats die God hem genoemd had.
Op de derde dag sloeg Abraham zijn ogen op, en hij zag die plaats in de verte.
Abraham zei tegen zijn knechten: Blijven jullie hier met de ezel, dan zullen ik en de jongen daarheen gaan. Als wij ons neergebogen hebben, zullen wij bij jullie terugkeren.
Daarop nam Abraham het hout voor het brandoffer en legde dat op zijn zoon Izak. Hijzelf nam het vuur en het mes in zijn hand. Zo gingen zij beiden samen.
Genesis 22 : 1-6
Daar gaan vier mannen en een ezel. Abraham gaat vooraan. Naast hem Izak; daarachter twee knechten. Ze gaan naar Moria. We noemen dat nu de Tempelberg in Jeruzalem. De ezel draagt een bos hout. Dat hout is nodig om het offer straks aan te steken. Eén ezel? Reden Izak en de knechten niet op een ezel? Het zou kunnen, want Abraham was rijk zat (Genesis 12:16). Maar de Heilige Geest wil graag dat je ook op die ene ezel let.
Een ezel is een lastdier, een slavenbeest. Ezels zijn gewillig, geduldig en hebben een groot uithoudingsvermogen. Ze kunnen over heel smal richeltje lopen (een ezelsbruggetje!) en stoten zich niet aan dezelfde steen. Ezels werden daarom graag als ‘knecht’ gebruikt.
Na drie dagen komen zij bij Moria aan. De knechten blijven achter. De ezel ook. Abraham laat Izak het hout dragen. Nu doet Izak het werk van de ezel, een slavenbeest. Ismaël is een wilde ezel, Izak als een gewillige ezel.
Zoals Jezus later ook Zijn houten kruis draagt. Dat was óók op de berg Moria. Hij droeg geduldig en gewillig wat de wet vroeg (Galaten 4:4-5). Voor wie? Voor ezels die hun eigen last niet meer zelf willen dragen!