7. Het huis van de vader is het volk Israël
Het huis van de vader in het Nieuwe Testament heeft dezelfde betekenissen als in de TeNaCh. De eerste betekenis is weer het ouderlijk huis. In Lukas 16 lezen we het verhaal van de rijke man en een bedelaar, Lazarus geheten (Hebr: Eleazar, Mijn God is Helper). De rijke leefde overdadig, terwijl de bedelaar Lazarus verlangend uitkeek naar de kruimels. Beiden sterven. Lazarus wordt door de engelen in de schoot van vader Abraham gedragen. De rijke slaat zijn ogen op in het dodenrijk, zijnde in de pijn. Nu verlangde hij naar verlichting, maar kon het niet krijgen. Daarom heeft hij een verzoek aan Abraham, die hij vader noemt:
En hij zei: Ik vraag u dan, vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt, want ik heb vijf broers. Laat hij dan tegenover hen getuigenis afleggen, opdat ook zij niet komen in deze plaats van pijniging. Lukas 16:27-28.
De rijke verzoekt om Lazarus naar zijn broers te zenden. Maar ook dat verzoek wordt niet ingewilligd, want, zegt Abraham, zij hebben Mozes en de profeten. Als zij niet naar hen luisteren, dan luisteren ze naar niemand. De Joden in Jezus’ dagen gingen er prat op dat Abraham hun vader was. En Abraham ís ook hun vader (Luk. 19:9). De rijke man spreekt over het huis van zijn vader en refereert aan vijf broers. Het antwoord van vader Abraham maakt duidelijk dat het huis van de vader hier het huis van Jakob betekent. Want zij ontvingen Mozes en de profeten. We mogen ervan uit gaan dat ook Lazarus tot Israël behoorde. Dus in totaal hebben we zeven mannen in dit verhaal. Eén in Abrahams schoot. Eén slaat zijn ogen op in de pijn. De overige vijf kunnen het doen met Mozes en de profeten. Het doet denken aan het woord van Jeshua dat een profeet in zijn vaderstad en in zijn huis niet geëerd is (Matth. 13:57).