Tag: leren

  • Geven is een levenskunst

    IMG_20151204_193246Het is Sinterklaas 2015 wanneer ik de V&D bezoek. Voor de laatste keer. Maar dat wist ik toen nog niet. We vieren de verjaardag van de Sint op een eigen wijze. Geen verrassingen – ook wel surprise genoemd, geen rammelende rijm – ook wel gedicht genoemd. Wel hebben we als gezin de gebruikelijke lootjes getrokken. Om dan in een uur een kadootje voor het lootje te scoren tegen het maximum bedrag van tien euro. Meer geven we niet – uit. Het gaat tenslotte om de aandacht die je elkaar geeft.

    Want volgens de heren Vroom en Dreesman is geven veeeel leuker dan krijgen. Deze gedachte hangt ons bij V&D boven het hoofd. Veeeel leuker. En toch knaagt deze kreet wel enigszins aan mijn gemoed. Het doel van V&D is toch immers beperkt tot het overhevelen van ‘have en goed’? Het hele warenhuis ventileerde de vraag: wat heb je nodig? Maar niemand had nog iets nodig van V&D. Wij zijn immers niet meer afhankelijk van een fysieke plek? Ons consumerende bestaan is vooral virtual reality geworden. En daarom is de tent nu dicht; ze gaven teveel – uit.

    Niettemin, de vrome oproep van V&D heeft hele oude papieren. In de Bijbel neemt Paulus zichzelf als toonbank als hij zegt: In alles heb ik u getoond dat u de zwakken zo, door hard te werken, moet steunen, indachtig de woorden van de Heer Jezus, die immers gezegd heeft: “Geven maakt gelukkiger dan ontvangen.” (Handelingen 20:35).

    Geven maakt gelukkiger dan krijgen. Het is zelfs wetenschappelijk aangetoond (pdf). Geven blijkt zelfs een geglobaliseerd geluksgevoel te zijn. En helemaal euforisch kan een gever worden deze het idee heeft dat zijn gave in goede aarde valt.

    Het idee alleen al.

    Waaróm maakt geven gelukkiger? Andere geleerden, zoals de filosoof Levinas en de psychiater Böszörményi-Nagy, hebben behartigenswaardige woorden gewijd aan zijn en geven. Ik vat het in eigen woorden. Een kind dat geboren wordt, ontvangt het leven. Vader en moeder hebben het leven gegeven aan hun kind. Leven is een gift. En voor het kind zit er daarom niets anders op dan zelf ook te geven. Zo alleen kan de levensgrote gift worden terug betaald. Zo alleen kan het leven worden ontvangen. Hoe? Door een tegenover te zijn voor de ander. Zoals Levinas treffend stelt: ik word ik in het aangezicht van de ander. Dan alleen kom je jezelf tegen en ontmoet je de ander. Want geven maakt gelukkiger dan ontvangen. Als echter mijn geven niet gezien wordt, dan voelt dat als een afwijzing. Van mijn persoon. Van mijn bestaan. En dat is niet terecht. Want ik besta.

    de barmhartige samaritaan

    Nu dat klinkt nogal filosofisch. Waar in de Bijbel zegt Jezus dat geven gelukkiger maakt dan ontvangen? Het mooie is dat deze woorden van Jezus helemaal niet in de Bijbel opgeschreven zijn. Wel vertelde Jezus ooit een verhaal over een man die neergeslagen was door brute rovers. Voor dood lag hij langs de zelfkant van de samenleving, terwijl de andere kant aan hem voorbij trok. Tot één man, ook een verschoppeling, bij hem stil stond, hem ter plekke hielp en zorgde voor een hoopvolle toekomst.

    Wat was de aanleiding tot de vraag: wie is mijn naaste? Zijn eerste vraag was namelijk: Meester, wat moet ik doen om eeuwig te leven? En op Jezus’ antwoord: heb God lief en je naaste als jezelf, moet hij gedacht hebben: Meester, ik kan u niet helemaal volgen… Want de vragensteller wilde zichzelf rechtvaardigen. Wie denk je, vroeg Jezus toen aan de samenleving, is de ander geweest voor die ene? Dat is de vraag: wie ben ik voor de ander? De samenleving vroeg echter: wie is mijn naaste? Deze laatste vraag, vraagt om een oordeel over een ander. De eerste vraag oordeelt mijzelf. Nu kun je de vraag stellen: wat gaf de terneergeslagen man? Simpelweg: zijn aanwezigheid.

    Hoe leren we onze leerlingen dat geven gelukkiger maakt dan ontvangen? Door hún geven te zien. En ik weet van mezelf: daar moet ik steeds aan werken, dat moet ik elke dag beoefenen.

    “Alle kinderen verdienen een zo passend mogelijke plek in het onderwijs. Onderwijs dat leerlingen uitdaagt, dat uitgaat van hun mogelijkheden en rekening houdt met hun beperking.” (www.passendonderwijs.nl). Deze twee zinnen vormen een wereld van gedachten. De eerste vraag die in deze wereld gesteld wordt is: wat heb je? En de tweede vraag luidt: wat heb je nodig? De eerste vraag kan leiden tot buitensluiten; en de tweede tot afhankelijkheid en consumentisme. Ja, passend onderwijs is net als V&D. Eigenlijk niet meer van deze tijd…

    Welke ándere vragen zouden we moeten stellen? De eerste: wie ben je? En de tweede: wat kun je geven? De eerste vraag onderkent het bestaan; de tweede vraag erkent het bestaan. Beide vragen leiden tot zelfvalidatie en zelfvertrouwen van de ander én van mezelf.

    Wat heb je nodig of Wat heb je te geven. Het is een wereld van verschil. Toen ik dit inzicht onlangs in een gesprek benoemde, sprak mijn gesprekspartner direct en enthousiast: “ik voel het verschil.” Dat is het. Het verschil is te voelen. Want verschil mag er zijn, zodat het verschil gemaakt kan worden. Juist in het onderwijs waar leren interactie is. Waar de een niet zonder de ander kan.

    En als de ander je zegt: “mees, ik kan u niet volgen…”, dan heb je wat uit te leggen.

  • Freedom to learn (2)

    Onderwijzen is naar mijn mening een sterk overschatte functie.

    We schrijven 1969. “Steeds weer heb ik erop gewezen dat, als we burgers willen hebben die opbouwend kunnen leven in deze caleidoscopisch veranderende wereld, dit alleen mogelijk is als we bereid zijn hen te laten opgroeien als spontane, op eigen initiatief lerende mensen. Tenslotte was het mijn bedoeling om aan te tonen dat dit soort lerende zich voor zover wij weten het best kan ontwikkelen in een groeibevorderende, begeleidende relatie met een persoon.(Rogers, 1973, p. 113)

    In een eerdere blog beschreef ik al de actualiteit van Rogers’ boek “Learning in freedom”. Toen ik het bovenstaande citaat las, dacht ik aan de stadstafel die de Gemeente Utrecht vorige week over het Voortgezet Onderwijs organiseerde. Ruim honderd mensen, van allerlei kunnen en willen, bespraken daar de centrale vraag wat het VO nodig heeft om kinderen voor te bereiden op de 21e eeuw. ‘Alles’ komt in dergelijke gesprekken weer langs: meer nadruk op vaardigheden (welke dan?) en de verhouding kennis-vaardigheden. Persoonlijker onderwijs door te personaliseren, en dat moet weer weergegeven worden in een portfolio. Per vak examen kunnen doen op het niveau dat bij je past. Aansluiten bij talenten van leerlingen. Uit leerlingen halen wat er in zit (wat zit er dan in?). En er waren zelfs leerlingen bij die vonden een betere relatie met docenten noodzakelijk. Paul Rosenmöller vatte aan het einde van de bijeenkomst scherp samen: dat we het hierover hebben, betekent ook dat we het missen! Hij kon gelukkig ook melden dat de VO-raad ook voor flexibilisering van de examinering is en dat er naast je diploma ook een document waarin je competenties en zo staan.

    Ik vond het een mooie bijeenkomst, maar bespeurde bij mezelf ook enig scepticisme. Nu is het kraken van kritische noten natuurlijk sterker als je ook met oplossingen komt. Het spijt me. Was het maar zo makkelijk. We snakken blijkbaar naar ‘freedom to learn’, maar we weten (durven) dat geen vorm te geven? Komt dat doordat de oplossingen het binnen ‘het systeem’ vinden. Zoals een Amerikaanse collega verwoordt: Sustaining Outdated Practices Will Not Transform Schools.

    “When one looks at education in general there is very little change from over 150 years ago. Back then the education system was designed to serve an industrialized world that was in desperate need of skilled factory workers. What resulted was the quick development of a system to educate as many students as possible in a fashion that was cheap and easy.”

    Het is dus ook nog niet eens een typisch Nederlands probleem! (meer…)

  • Freedom to learn (1)

    “Het zal duidelijk zijn dat ons hele onderwijssysteem zich in mijn ogen op een kritiek punt bevindt – een keuzemoment van verschrikkelijk belang.”

    “…Nee, ik heb het over leren – de onverzadigbare nieuwsgierigheid die de opgroeiende jongen ertoe drijft, alles wat hij over benzinemotoren te zien, te horen of te lezen kan krijgen, in zich op te nemen om zo het prestatievermogen en de snelheid van zijn ‘rij-ijzer’ te kunnen opvoeren.”

    rogersAl een paar jaar staat het in mijn boekenkast: “Leren in vrijheid”. Geschreven door de hoogleraar Carl R. Rogers. Rogers geldt als de grondlegger van de ‘client-centrered’ oriëntatie in de psychiatrie. Leren in vrijheid gaat echter over onderwijs. Want een hoogleraar psychologie heeft niet alleen onderzoek, maar ook onderwijs in zijn takenpakket. En Rogers deed onderzoek naar zijn onderwijs. Vanuit een child/student-centrered oriëntatie. Jaren stond het in mijn boekenkast, maar nu heb ik het ter hand genomen. Om het vervolgens ter harte te nemen.

    Leren in vrijheidWant wat kan een boek over het onderwijs van 45 jaar geleden boeiend en actueel zijn!

    In zijn voorwoord schrijft Rogers (p. 7): “Het onderwijs ziet zich vandaag de dag voor ongelooflijke uitdagingen geplaatst, anders, ernstiger dan het ooit in zijn lange geschiedenis heeft ontmoet. Ik geloof dat de vraag of het deze uitdaging aankan een van de beslissende factoren zal vormen wanneer het erop aankomt of de mensheid voorwaarts gaat dan wel zichzelf op deze planeet vernietigt, de aarde overlatend aan die weinige levende wezens die bestand zijn tegen atoomvernietiging en radioactiviteit. Laat ik kort enkele vraagstukken formuleren die mij bezighouden.

    • Kan het onderwijs individuen en groepen zodanig voorbereiden op het leven dat zij zich gemakkelijk bewegen in een wereld waarin steeds sneller opeenvolgende veranderingen het hoofdthema uitmaken? Of is het menselijke aanpassingsvermogen daartoe niet in staat? (…)
    • Kan het onderwijs zijn centrale rol vervullen bij de effectieve aanpak van de explosieve, gestadig toenemende, raciale spanningen? Of zullen wij falen, met als gevolg burgeroorlog? (…)
    • Kan het onderwijs ons leren leven, met verantwoordelijkheidsgevoel en in open mededeelzaamheid, in een wereld van groeiende internationale spanningen en groeiend onredelijk nationalisme? Of zal het zelfvoldane, en afweer volhardende fatsoensrakkers van ons maken, minder open voor echte communicatie en interactie tussen de volkeren, met als onvermijdelijk einde een algemene slachting?
    • Zullen de leraren de studenten tegemoet kunnen komen in hun groeiende revolte – op middelbaar en hoger onderwijsniveau – tegen het hele maatschappelijke waardestelsel, tegen de onpersoonlijkheid van onze onderwijsinstellingen, tegen de opgelegde leerstof? Of zal het leren zich gaan verplaatsen buiten de ’tempels der wetenschap’, die dan nog slechts de conformisten zullen herbergen?
    • Zal het onderwijssysteem als geheel, de meest traditionele, conservatieve, starre, bureaucratische instelling van deze tijd (en dan bezig ik die woorden niet zozeer in kritische als wel in beschrijvende zin), de werkelijke problemen van het leven in de moderne tijd weten aan te pakken? Of zal het gebukt blijven gaan onder de enorme maatschappelijke druk die, gevoegd bij het traditionalisme van het systeem zelf, conformisme en teruggang in de hand werkt?”

    Steeds is Rogers’ antwoord: “Ik weet het niet.”

    Na een drietal cases uit de onderwijspraktijk begint Rogers zijn vierde hoofdstuk waarin hij enige van zijn diepste overtuigingen weergeeft ten aanzien van degenen die op het onderwijsterrein werkzaam zijn, zoals hij ook eerder in een Harvard-lezing uitgesproken heeft.

    “Onderwijzen is naar mijn mening een sterk overschatte functie. (…) omdat het de verkeerde vragen oproept. (…) Zodra het onderwijs ter sprake komt rijst de vraag: Wát zullen we hun leren? Wat moet de andere persoon weten, vanuit ons superieur standpunt bezien? Ik vraag me af of we in deze moderne wereld wel met recht van uit mogen gaan dat wíj omtrent de toekomst de wijsheid in pacht hebben en dat de jeugd dwaas is. Weten we werkelijk zeker wat het is dat ze moeten weten? Dan is er nog de belachelijke kwestie van de leerstof. Welke leerstof moet in een cursus worden behandeld? Dit idee van leerstof behandelen steunt op de veronderstelling, dat wat onderwezen wordt ook geleerd wordt; dat het gebodene gelijk is aan hetgeen geassimileerd wordt. Het ligt voor mij voor de hand dat deze veronderstelling onjuist is. Er is geen onderzoek voor nodig om dat aan te tonen; men hoeft maar met een paar studenten te praten.” (p. 91)

    Ik overpeins deze woorden, ze plaatsend in het nu, 45 jaar nadat ze geschreven zijn. Is het antwoord op de vragen in het voorwoord nog steeds het antwoord van Rogers? Ik weet het niet? Lijkt het onderwijs in 2014 op het onderwijs anno 1969? Horen we vandaag de dag dezelfde kritiek op ons onderwijssysteem? Ik ben geneigd om hier bevestigend op te antwoorden.

    Maar laat ik vooral eerst verder lezen wat hij wél weet en wat zijn antwoorden wél zijn. Wordt vast vervolgd.

    Rogers, Carl, R. (1973). Leren in vrijheid. Oorspronkelijke titel: Freedom to learn (1969). Haarlem: De Toorts.
  • Beter presteren?! Begin met het lokaal

    In januari 2011 presenteerde de Minister van OCW haar aktieplan Beter Presteren, met de nadruk op de kernvakken in het curriculum. Overigens, een aktieplan is nog geen plan, maar alleen ‘het van plan zijn.’ Het echte plan moet nog komen. Haar ambtenaren zijn dat nu aan het schrijven.

    Ik heb alvast een paar suggesties op een rijtje gezet. Licht, Lucht en Beweging! Een make over van de school.

    1. Installeer in ieder lokaal Philips SchoolVision. Verbetert de concentratie met maar liefst 18%. Driekwart minder geobserveerde hyperactiviteit en daling van de foutfrequentie van 45%. Kosten voor onze school: ongeveer 100.000 euro.
    2. Zorg dat in ieder lokaal het binnenmilieu optimaal is. Het verbetert de resultaten, al is het percentage is niet duidelijk. Uit een onderzoek bleken de resultaten voor taal met 6% en voor rekenen met 23% te verbeteren. Kosten voor onze school: een heleboel, want onderzoek van de gg&gd Utrecht wees uit dat er bouwkundige aanpassingen nodig zijn om het binnenmilieu te verbeteren. Een raampje open biedt helaas te weinig soelaas. Minder leerlingen in de klas zou natuurlijk ook een optie zijn, maar om het onderwijs betaalbaar te houden, moeten er toch zeker 25 in een klas zitten.
    3. Start iedere dag met ochtendgym. 15 minuten beweging per dag verbetert de concentratie al. De effecten van beweging op de leerresultaten zijn niet sterk, maar wel positief. Daarna een gezamenlijk ontbijt. Natuurlijk uit de gezonde kantine.
    4. Door de schoolomroep klinkt zachtjes barokmuziek. Dat verbetert de concentratie en leerlingen kunnen 2-5 keer sneller leren. Kosten: nihil, waarschijnlijk alleen de jaarlijkse kosten van BUMA of zoiets.
    5. Planten in de klas. Planten nemen natuurlijk CO2 in, dus dat is meegenomen, maar sommige soorten zuiveren ook de lucht. Om planten in het lokaal te krijgen, moeten er wel wat leerlingen uit, want vol=vol. Hoewel, we kunnen natuurlijk ook hangplanten nemen. Leuk, van die brackets met Geraniums aan de muur (anders hangen ze voor de lampen). Kosten? Ik schat in dat we er een abonnement voor moeten nemen bij een plantenverzorger. 10.000 euro per jaar?

    Gek eigenlijk, dat we zo de nadruk leggen op toetsen en normen enz, terwijl het het aanpassen van de omgeving positief invloed heeft op de leerresultaten en gedrag. Bovendien, een beter binnenmilieu verlaagt het ziekteverzuim. Een kleine rekensom: op een formatie van 50 fte betekent 3% minder verzuim grofweg kostenverlaging van een kleine 90.000 euro. Nu nog een sponsor vinden, want een dergelijke investering uit het reguliere budget valt het nu niet te halen.

  • Hoe groot is Moerdijk? – real time learning

    Onlangs reden wij – mijn vrouw, zoonlief (13) en ik – van Goes naar Bodegraven en kwamen langs het grote industrieterrein Moerdijk. ’s Avonds is dat ook nog eens mooi verlicht – mits het natuurlijk geen grote fik is. We wezen onze zoon op dat industrieterrein. “Je weet wel, van die brand bij Chemiepack.” Dat was bij hem bekend. (Hij leest geen krant, maar kijkt op nu.nl). Zijn vraag was vervolgens: hoe groot is dat terrein? Tja, we weten wel veel, maar onze feitenkennis is toch wel eindig. ‘Vroeger’ zat er niets anders op dan te wachten tot je thuis was. En thuis? Ach, dan ben je het al lang vergeten, of je hebt geen zin in om het op te zoeken. Overigens, hoe deden we dat eigenlijk toen we nog geen internet hadden? Staat het in een of ander boek hoe groot het industrieterrein bij Moerdijk is? #durftevragen
    Afijn, vandaag is alles anders. “Hier heb je m’n mobiel, dan kun je het zelf opzoeken.” (Ja, zoonlief heeft een smartfoon; nee, geen mobiel internet). Na een enkele minuut komt van achteren het antwoord. Maar, is zijn volgende vraag, is Moerdijk nu groter of kleiner dan Bodegraven? Ook daar biedt Google soelaas voor, zodat in korte tijd ook deze acuut opgewelde vraag naar tevredenheid wordt beantwoord. Toen was het moment van nieuwsgierigheid ook weer voorbij. Moerdijk trouwens ook.

    Een klein moment, maar naar mijn idee met een immense betekenis voor onderwijs. De vraag hoe groot het industrieterrein van Moerdijk is, is zinnig (we rijden er langs), beantwoordt aan de nieuwsgierigheid (waar rijden we langs), is authentiek, dan wel real time (we rijden er nu langs). Wat schiet je op met de wetenschap hoe groot …, of is dit categorie nutteloze weetjes? Het is relevant, mits je nieuwe kennis kunt koppelen in je eigen systeem (we wonen in Bodegraven). Een betere les kun je toch niet hebben!

    Hoe groot nu Moerdijk is? Ja, dat zoek je zelf maar op. In elk geval is Bodegraven groter!
    O ja, en passant, hebben we ook uitgelegd hoe groot een hectare is.
    Dat is ongeveer gelijk aan twee voetbalvelden.