Presentatie op NIBI conferentie Nature/Nurture.
Doelgroep: biologiedocenten.
Download paper: Passend Onderwijs: wat leraren moeten weten van gedrag.
Presentatie op NIBI conferentie Nature/Nurture.
Doelgroep: biologiedocenten.
Download paper: Passend Onderwijs: wat leraren moeten weten van gedrag.
Naar een samenhangend begrippenkader voor gedrag
Samenvattting
Het Nederlandse onderwijs staat voor de transitie naar Passend onderwijs. Scholen moeten er voor gaan zorgen dat alle kinderen een onderwijsaanbod krijgen dat past bij hun specifieke behoeften. De toerusting en deskundigheid van leraren om passend onderwijs te geven baart echter zorgen en overbelasting van leraren in het reguliere onderwijs dreigt. Gedragsspecialisten en praktijkonderzoek bieden mogelijkheden, maar het is de vraag of de kennisontwikkeling tijdig genoeg komt. Bovendien is een eenvoudig, samenhangend begrippenkader voor gedrag niet voorhanden. In dit artikel wordt de vraag beantwoord of er een model voor passend onderwijs te formuleren is dat voor leraren te hanteren is in de onderwijspraktijk van elke dag en dat eenvoudig in de opleiding en toerusting voor docenten te gebruiken is. Gebruikmakend van een gedragsbiologische benadering wordt een samenhangend begrippenkader voor gedrag gepresenteerd dat te hanteren is voor leraren en bovendien als basis kan dienen voor alle gedragswetenschappen. Geconcludeerd wordt dat een gedragsbiologische benadering van passend onderwijs het medisch model-denken wellicht kan vermijden.
Abstract
Education in the Netherlands stands for the transition to a more inclusive system of education. This policy is called Passend Onderwijs. Schools should take care that all children receive education that suits their specific needs. However, the expertise of teachers for inclusive education is a source of concern, and an overpressure of teachers in regular education threatens. Behavior Specialists and evidence-based research for good practices offer opportunities, but the question is whether this knowledge is available early enough. In addition, a simple coherent conceptual framework for behavior is not available either. This article suggests a model for inclusive education that could easily be used for teachers in the practice of everyday teaching, and which could be used in teacher training. Using a behavioral-biology approach a coherent conceptual framework for behavior is presented for teachers that also could serve as a basis for all behavioral sciences. It is concluded that a behavioral biology approach avoids a medical model for inclusive education.
Moolenbroek, A. van. (2013). Passend Onderwijs: wat leraren moeten weten van gedrag. Naar een samenhangend begrippenkader voor gedrag. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 52 (3-4), 142-154.
Lees het artikel:
Morgen, 29 juni 2012, verdedig ik mijn proefschrift aan de Universiteit Utrecht!
Wetenschappelijke kennis neemt alleen maar toe, ook in de Biologie. Het leren en onderwijzen van Nieuwe Biologie vraagt daarom om nieuwe onderwijskundige benaderingen voor het verwerven van kennis en voor het ontwikkelen van nieuwe onderwijsleerstrategieën. Bovendien moet het vermogen om complexe systemen te begrijpen aangeleerd worden. Gedrag is een sleutelbegrip in de biologie dat gekenmerkt door een complex en dynamisch karakter. Ik onderzocht de ontwikkeling van een onderwijsleerstrategie (OLS) waarin leerlingen inzicht verwerven in de dynamische en complexe natuur van gedrag.
Met hulp van een lessenserie over Gedrag wordt de begripsontwikkeling bij leerlingen onderzocht. De basis van de OLS is dat leerlingen de betekenis van gedragsbiologische begrippen in de context leren, de zogenaamde concept-context benadering. Deze benadering ligt aan de basis van een nieuw examenprogramma voor biologie in de bovenbouw van het havo en vwo dat in 2013 ingevoerd wordt.
Het proefschrift beschrijft dat de OLS de begripsvorming bij leerlingen structureert, bijvoorbeeld door het gebruik van concept maps. Het blijkt dat de meeste leerlingen in staat zijn om gedragsbiologische begrippen in samenhang met elkaar te zien. Omdat meerdere contexten achter elkaar gebruikt worden, biedt de OLS mogelijkheden voor het recontextualiseren van kennis. Dat betekent dat leerlingen gedragsbiologische kennis ook en een andere context kunnen gebruiken. Uiteindelijk leren ze ‘denken als een gedragsbioloog’.
Deze studie draagt bij aan een ontwerptheorie voor context-gebaseerd biologieonderwijs en voorziet in verdere empirische onderbouwing voor de concept-context benadering. Het laat zien dat het mogelijk is om een OLS te ontwerpen gebaseerd op een opeenvolging van realistische contexten en gericht op de begripsontwikkeling van leerlingen.
Het proefschrift en het lesmateriaal is te vinden op www.biologyeducation.vanmoolenbroek.nl
De vorige afleveringen waren vooral biologisch van aard met hier en daar een pedagogisch en didactische toepassing. In deze laatste aflevering draai ik het om.
Gedragsbiologie is een complex deel van de biologie. Het is meer dan het begrijpen hoe het stressmechanisme werkt. Het bestuderen van gedrag heeft als doel het bevorderen van welzijn, het behoud van diersoorten en het begrijpen van menselijk gedrag.
De functie van gedrag is overleven. Gedrag wordt veroorzaakt door in- en externe prikkels. Omgevingsfactoren (externe prikkels, stressoren) zorgen voor een stresssituatie waarop een organisme reageert. In een acute stresssituatie door te vluchten of te vechten of te verstarren. Lukt het daarmee om een stresssituatie het hoofd te bieden, dan wordt dit veelal opgeslagen in het emotionele geheugen. Lukt het niet, dan is aanpassen het adagium. Hier spelen vooral leerprocessen een belangrijke rol.
In het onderwijs zijn we iedere dag bezig met leerprocessen; met het veranderen van gedrag. Welke les kunnen we leren van stress? Paradoxaal gezegd moeten we ‘stresssituaties vermijden’ en ‘stresssituaties aanbrengen’.
Vermijden
‘Stresssituaties vermijden’ raakt het pedagogisch klimaat in de klas. Het is de kunst van het docentschap om een pedagogisch klimaat in je les te creëren, waarvan vertrouwen en vertrouwd de kernwoorden zijn. Vertrouwen wijst op de cultuur en vertrouwd op structuur.
Leerlingen krijgen vertrouwen in eigen kunnen, durven ook fouten te maken. Een klimaat, waarin leerlingen zich hoe dan ook gewaardeerd weten. Vraag het leerlingen waarom ze voor het ene vak wel werken en voor het andere niet. Ze antwoorden meestal: voor die docent wil je werken. Leren bij de gratie van de relatie!
Faalangst komt veel voor op school. Op het verkeerde moment wordt adrenaline aangemaakt, maar vluchten kan niet meer. Een leerling kan dan gaan hyperventileren. Oorzaken van faalangst kunnen heel divers zijn. Van tijdnood (‘nog 5 minuten, jongens’), een opmerking als ‘doe je best’, het verwachtingspatroon van ouders en perfectionisme van de leerling. Een docent die de nadruk legt op wat een leerling fout doet, kan de faalangst versterken. Een blauw of groen potlood werkt anders dan een rood potlood en een krul dan een streep (denk aan het intermezzo over de bewegwijzering in de vorige aflevering).
Een vertrouwde omgeving is een veilige omgeving en in een veilige omgeving hoef je je niet te verdedigen (vechten, vluchten). Structuur in je aanpak draagt in belangrijke mate aan bij aan het creëren van een vertrouwde omgeving. Leerlingen houden van duidelijkheid. Verrassingen vergroten de stress. Persoonlijk vind ik daarom onverwachte overhoringen niet verantwoord.
Tegenwoordig wordt wel beweerd dat leerlingen kunnen ‘multitasken’. Chatten met 4, 5 anderen tegelijk, terwijl ze aan het ‘leren’ zijn. Ik geloof er niet in. Om te leren is concentratie nodig. Het verminderen van prikkels (stressoren) en het vermijden van onverwachte dingen is hiervoor een belangrijke factor.
Aanbrengen
‘Stresssituaties aanbrengen’ raakt de didactiek. Nieuwe, onbekende, situaties brengen stress met zich mee. Nieuwe lesstof ook, zowel voor de leerling als voor de leraar. Daar is niets mis mee, mits er op een goede manier gebruik van gemaakt wordt.
Didactiek is de kunst van het onderwijzen. Hoe motiveer je leerlingen om zich in een onbekende (stress)situatie te begeven? Daarover heb in de derde aflevering al het een en ander geschreven en over didactiek is een aparte artikelenserie te schrijven. Als ik bedenk hoeveel –of liever: hoe weinig- didactiek er in mijn lerarenopleiding aangeboden werd, dan concludeer ik dat didactiek in het VO een onderbelicht onderwerp is. Al te veel varen we blind op de methode. En deze blindheid is de moeder van het gebrek aan motivatie!
Deze miniserie over gedragsbiologie, stress en lesgeven, sluit ik af met een beknopte samenvatting en toepassingen van het voorgaande. Voordat we daaraan beginnen, eerst twee intermezzo’s die de complexiteit van gedrag illustreren. Het zijn twee voorbeelden die ik in de afgelopen weken (medio juni 2008) opgedaan en wat verder uitgewerkt heb.
Intermezzo I
(geschreven vlak voor het EK Voetbal 2008)
Voetbal interesseert me eigenlijk geen bal. Behalve als er penalty’s genomen moeten worden om te bepalen wie de winnaar wordt. Dat is gewoon spannend. Het testosteron stijgt dan nog meer dan tijdens de wedstrijd zelf. Bij mannen althans en bij de supporters van de winnende partij…tot wel enkele tientallen procenten.
Testosteron zorgt voor de daadkracht, adrenaline zorgt voor de actie. Teveel testosteron = te veel daadkracht = agressie. Omdat testosteron bij mannen ongeveer negen maal meer voorkomt dan bij vrouwen, is het logisch dat mannen agressiever zijn dan vrouwen. Het niveau van testosteron wordt door het lichaam bepaald, afhankelijk van de situatie. Stress doet het testosteron niveau sterk toenemen. Maak je lessen dus niet te spannend. Wel een beetje, want testosteron vergroot ook het ruimtelijk inzicht. Testosteron verbetert ook het zelfvertrouwen, het verhoogt de pijndrempel en het zorgt voor een groter gevoel voor humor.
Er is trouwens ook een leuke ‘verklaring’ voor de populariteit van voetbal bij mannen. ‘Vroeger’ gingen de mannen (in groepen) op jacht om vlees te verzamelen. Een juiste combinatie van daadkracht en actie was daarbij onontbeerlijk evenals een goed ruimtelijk inzicht. Waarom een groter gevoel voor humor daarbij ook nodig was, weet ik helaas niet. Nu het jagen echter niet meer nodig is, blijft bij mannen nog wel de drang om ergens achter aan te hollen. Dat werd dus een bal. Dat humor bij voetbal wel een rol van betekenis speelt, blijkt wel uit een oranje auto in onze straat met de opdruk: wordt het janken of wenen?!
Nog een boeiend fenomeen: verhuizing naar een nieuw stadion betekent een daling van zo’n 24% van het thuisvoordeel. De ploeg heeft nog geen band met het stadion en dus nog niets te verdedigen. Daardoor daalt het testosterongehalte…Is dat nu biologie of psychologie… of allebei?
Kortom, als je de komende weken drukke jongens in de klas hebt, dan weet je wat je moet gebruiken: humor. Daar zijn ze gevoelig voor!
Intermezzo II
5% van ons gedrag is bewust gedrag…en omgekeerd is 95% dat dus niet. Een voorbeeld hiervan werd ons vorige week geleverd toen de ANWB bekend maakte de komende jaren nieuwe pijlen op de borden aan te gaan brengen. Ik had het me ook niet gerealiseerd, maar de pijlen boven een snelweg wijzen inderdaad nu naar beneden. Door de pijl naar boven te laten wijzen, verandert er niets aan de betekenis, maar de doorstroom is wel 10% sneller. We gaan tenslotte liever omhoog dan omlaag. Wat een compliment toch kan doen!
Het stressmechanisme is fundamenteel en dus onmisbaar om te overleven. Overleven is de ultieme functie van gedrag. Het stressmechanisme is een vorm van verdediging, net als ons afweerstelsel. Wij associëren stress meestal alleen met negatieve gevoelens en (emotionele) druk die we ervaren, maar in feite worden we continue geprikkeld door stressoren, zowel mentale, emotionele als fysieke prikkels. Ons gedrag is een reactie op die stressoren. De mate waarin we bestand zijn tegen deze prikkels en de mate waarin we ons kunnen aanpassen, is voor iedereen verschillend en bepaald onze stressbestendigheid.
In het model van Selye, het General Adaption Syndrome, worden drie fasen onderscheiden: alarm, adaptatie en uitputting (zie de figuur hiernaast).
In de natuur is goed te zien dat verschillende dieren op verschillende manieren reageren op stress in de alarmfase. Sommige vluchten weg, dat is hun natuurlijke gedrag. Andere diersoorten bevechten hun stressor en er zijn er ook die zich ‘doodstil’ houden. Zij verstarren. Menselijke reacties in de alarmfase op een stressor zijn identiek: het is Vechten, Vluchten of Verstarren (in het Engels: Fight, Flight, Freeze).
Kijk eens hoe je leerlingen reageren als je een mondelinge beurt uit gaat delen: een deel schrikt, een deel gaat ervoor en een heel aantal zorgt niet op te vallen J.
In de alarmfase worden lichaam en geest in opperste staat van paraatheid gebracht. Adrenaline giert door je aderen. Adrenaline is een hormoon dat in de bijnieren wordt gemaakt en zorgt voor een verhoogde hartslag en bloeddruk. De bloedtoevoer naar de hersenen en naar de spieren neemt toe, ten koste van de toevoer naar de spijsverteringsorganen. Die heb je toch even niet nodig. Wat wel nodig is, is veel energie.
Daarom is er nog een tweede (langzame) stressreactie in het lichaam, namelijk de afgifte van het hormoon cortisol, eveneens door de bijnieren. Dit hormoon is bedoeld om de heftige werking van adrenaline af te remmen. Als het adrenalinesysteem de kans zou krijgen zijn gang te gaan, zou het lichaam binnen de kortste keren alle (energie)reserves consumeren en het lichaam letterlijk kunnen bezwijken. Door de aanwezigheid van cortisol in het lichaam worden eiwitten in de spieren afgebroken, waardoor energie beschikbaar komt. In een stress-situatie produceren we tot wel 10x de normale hoeveelheid cortisol. Cortisol beperkt ook het aantal witte bloedcellen, die onderdeel zijn van ons afweersysteem. Vandaar dat we als we langdurig gestresst zijn, eerder een griepje hebben.
In de alarmfase worden de hersengedeelten voor de cognitieve functies uitgeschakeld. Even tot 10 tellen is er niet bij…we reageren op acute stress. Houdt de stress-situatie echter aan, dan spreken we van chronische stress en doen we er goed aan om ons met de situatie te verzoenen. We passen ons aan (fase 2, adaptatie). Dat aanpassen is een leerproces en daarover gaat de volgende aflevering. In de figuur is dat weergegeven door de lijn te laten stijgen boven het beginniveau uit.
Lukt het niet om je aan te passen, dan volgt fase 3: de uitputting. Letterlijk, zowel lichamelijk als mentaal, een burnout is het resultaat en in de sport wordt dit overtraining genoemd. Het schadelijke van chronische stress is dat het energievretende adrenalinesysteem door een permanent verhoogd cortisolniveau, chronisch wordt afgeremd. Vergelijk het met een auto die rijdt met de handrem aangetrokken. Een permanent verhoogd cortisolgehalte geeft schade in de hersenen, met name dat deel dat betrokken is bij emoties. Dit gedeelte is gevoelig voor cortisol én regelt het dat er niet te veel of te weinig cortisol aangemaakt wordt. Dit feedbackmechanisme raakt ongevoelig als er contant hoge concentratie cortisol in het lichaam zijn en de productie van cortisol wordt niet verminderd. Aangetoond is dat de betrokken hersendelen ook in omvang afnemen.
Er zijn inmiddels aanwijzingen dat oorzaken van ziekten, zoals het chronisch vermoeidheid syndroom, fybromyalgie en Posttraumatische stress syndroom (PTSS), te maken hebben met dit verstoorde regelmechanisme.
Waarom onthouden we vervelende gebeurtenissen beter dan de feestelijke? In een stresssituatie is het vechten of vluchten en je doet er daarom goed aan om zo’n situatie te onthouden. Datzelfde gedeelte van onze hersenen dat betrokken is bij emoties, speelt een rol bij het geheugen en het algemeen, maar specifiek voor stresssituaties.
Een van de doelstellingen van gedragsbiologie is het begrijpen van menselijk gedrag. Begrijpen van stressmechanisme betekent begrijpen van je eigen gedrag en bewustwording kan leiden tot gedragsverandering. Begrijpen van gedrag brengt ook leiden tot begrip voor elkaar.
Hoe gaan we om met stressoren? Hoe gaan leerlingen om met alle prikkels die op hen afkomen? Waarom herinneren faalangstige leerlingen zich plotseling niets meer? Leerlingen met een stoornis, zoals AD(H)D, PDD-NOS of autisme (Asperger) kunnen zich onvoldoende adequaat aanpassen aanpassen aan alle prikkels die op hen afkomen. Daardoor loopt de druk (stress) soms zo hoog op dat een uitbarsting volgt. Als je als docent daar nog wat ‘boze prikkels’ overheen strooit, is het drama compleet. Wat is een goed pedagogisch klimaat in de klas? Dat is een mooie vraag om over na te denken!
Hoe kun je nu aanpassen? Dat leer je wel…
Volgende keer: leerprocessen