Stress in de les (3)

Vorige aflevering schreef ik dat we reageren op prikkels (stressoren), zowel van buitenaf (omgeving), als binnenin ons lichaam (bijv. hormonen). Dan spreken we over de oorzaken van gedrag. In acute nood reageren we door de vluchten, te vechten of door te verstarren. Houdt de stress langer aan dan zullen we ons aan moeten passen. In zowel de acute als chronische stresssituaties is het goed voor een individu om te onthouden welke keuzes het gemaakt heeft en daarmee zijn we aangekomen bij de ontwikkeling van gedrag. Gedrag ontwikkelt zich middels leerprocessen en dat niet alleen in noodsituaties, maar ook in de ontwikkeling van een individu naar de volwassenheid. Leren is nodig om te overleven. Individuen die zich niet of onvoldoende aan de omgeving aanpassen, hebben minder overlevingskansen, dan die dat wel doen.

Op welke manieren wordt er geleerd? Daarvoor hebben we een heel aantal uitdrukkingen in onze taal Tussen haakjes staat de biologische term.
– “Wen er maar vast aan” (gewenning)
– “Goed voorbeeld doet goed volgen, na-apen” (imitatie)
– “Al doende leert men, met vallen en opstaan” & “ondervinding (ervaring) is de beste leermeester” (trial-and-error, gissen en missen)
– “Oefening baart kunst” & “herhaling is de kracht van de reclame” (conditioneren)
Verder kennen we natuurlijk de “a-ha beleving”, wat je zou kunnen vertalen met ‘inzicht’ en de uitdrukking “Van je fouten moet je leren”.
Het zal duidelijk zijn dat wij allemaal op elk van deze manieren leren. Welke vorm gebruikt wordt, hangt van de situatie af. Het loont zeker de moeite om je als docent af te vragen welk leerproces je leerlingen laat gebruiken, zeker als je dat je leerlingen ook bewust laat worden (reflectie). Hoe prikkel je je leerlingen? In alle gevallen geldt dat leerprocessen (moeten) leiden tot een verandering in de hersenen en (daarmee) van gedrag!
Hoe zijn leerprocessen verwerkt in de lessenserie Gedrag? Het leuke is natuurlijk dat je leerprocessen gebruikt om leerlingen wat te leren over leerprocessen.
In de beta-didactiek (van de UU) hanteren we twee didactische theorieën: de context-concept benadering en de probleemstellende benadering. In een context heb je biologische kennis nodig om de activiteiten in die context goed uit te kunnen voeren. Bijvoorbeeld: om je hond goed te kunnen verzorgen, heb je kennis van het gedrag van je hond nodig. Veel leerlingen hebben een huisdier en honden zijn heel herkenbaar, dus deze context heeft voor hen betekenis. Dat motiveert. Bij honden maken we ook nog eens gebruik van hun natuurlijke gedrag: ze gaan hun neus achterna. Hulphonden worden getraind (conditioneren) als blindengeleidehond, hasjhond of om slachtoffers van een aardbeving op te sporen. Leerlingen moeten echter niet leren dat er allerlei soorten hulphonden zijn, maar dat biologen naar gedrag kijken vanuit verschillende perspectieven. Eigenlijk is de enige vraag die een gedragsbioloog stelt: waarom doet ie dat? Om leerlingen die vraag zelf te laten stellen (ze tot dat inzicht te leiden) én te laten beantwoorden, gebruiken we de probleemstellende benadering (niet te verwarren met probleemgestuurd onderwijs). Deze benadering bestaat uit drie fasen: oproepen leervraag (“waarom doet ie dat?”) en daarmee dus motivatie om te leren, het uitvoeren van (leer)activiteiten om die vraag te beantwoorden en reflectie op de betekenis van de begrippen die in de context gebruikt zijn.
Wanneer leren leerlingen? Als de stof betekenis heeft en als ze zich bewust worden van de relevantie van begrippen, kortweg door context en reflectie. Maar dat is inderdaad wel heel kort door de bocht…

Geef een reactie